vrijdag, mei 12, 2006

De slangenkuil




Hij ziet de vertwijfeling in haar ogen. Ze weet niet wat ze met hem aan moet. Ondanks alles blijven ze vreemden voor elkaar, meer nog misschien dan ze waren voor ze elkaar leerden kennen. Als vreemden gaan ze weer uit elkaar.
Ze is schuw als een hert in het woud, dat opschrikt bij de minste onverwachte beweging. Hoe kan hij dat vertrouwen winnen, haar naderen zonder dat ze bij elke poging weer verschrikt een andere richting uit gaat. Het geduldig opbouwen en bij elke poging weer terug naar af, telkens weer opnieuw. En net zoals bij een hert slaagt hij er niet in te begrijpen waarom ze dit doet, spreken ze niet dezelfde taal. Toch gaat hij gestaag door met zijn pogingen haar te leren kennen. Minutieus legt hij feiten vast en zoekt verbanden, onthoud elk detail en neemt het in zich op, draait en keert, wikt en weegt, registreert en slaat op. Hij vormt zich een beeld van haar, gaat uit van de kleine dingen die hij van haar weet en vult de leemten tussenin op met zijn waarheid. Het vormt een vertekend beeld waar de met droom ingevulde hiaten het halen van een gedeeltelijk geraamte van de werkelijkheid.
Toch lijkt het alsof zij hiermee tevreden is, alsof zijn schepping haar meer bevalt dan wat ze bij zichzelf ziet, want ze doet geen enkele moeite om nieuwe waarheden aan te reiken, noch om zijn dromen te ontkrachten. Ze durft die dromen niet ontkennen, dat doen zou hem kwetsen, want het is juist de invulling van die leegte die het beeld dat hij van haar samenhoudt als lijm. Hem meer gevendan hij nu al heeft zou alleen maar leiden tot een meer werkelijke afspiegeling van haar zelf. Kan hij om met het feit dat het beeld dat hij van haar heeft dan misschien wel verbleekt, flets als een oude foto waarop de personen quasi onherkenbaar geworden zijn.
Soms schrikt ze terug van de verbetenheid waarmee hij doorgaat, de klinische precisie waarmee hij de scalpel hanteert en haar ontleedt. Alsof het alleen maar op het verzamelen van gegevens gaat, de taxonomie van haar gevoelens en het rationaliseren van haar daden. Ze ontkent zijn passie niet, maar vraagt zich af of de passie voor haar laait of voor het spel dat wordt gespeeld.
Zij weet meer van hem dan hij ooit van haar te weten zal komen, hij heeft zich voor haar open gesteld. Was dit dan niet de juiste weg? Hij verlangt naar de smaak van haar mond, naar haar borsten als een zacht kussen waarop zijn vermoeide hoofd kan rusten, naar haar vinger die zijn lippen sluit als hij weer eens de verkeerde dingen zegt.
Hij twijfelt weer, zoals hij altijd gedaan heeft, de onzekerheid vreet aan hem en maakt dat die drempel hoger lijkt dan ooit. Die drempel die hij over moet om zichzelf echt te kunnen geven, de afstand te verkleinen en te zijn zoals hij werkelijk is.
Hij daalt af in de slangenkuil, legt zich met uitgestrekte armen op de bodem en wacht af. Wachten tot de liefde bijt en zij hem weer geneest.